Insuline spuiten: Hoe zit dat eigenlijk?

Suikerziekte

Insuline spuiten: Hoe zit dat eigenlijk?

Mensen met diabetes type 1 moeten insuline spuiten om te blijven leven. Soms moeten ook mensen met diabetes type 2 insuline spuiten omdat de bloedglucose anders gevaarlijk hoog wordt. Dat diabetes type 1 patiënten altijd insuline moeten spuiten en diabetes type 2 patiënten niet heeft de maken met de verschillende oorzaken van deze ziekten.

Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte waarbij het afweersysteem de alvleesklier heeft aangevallen. Deze is dan niet meer in staat om insuline te produceren. Indien er dan geen insuline gespoten zou worden dan zou de bloedglucose zo hoog oplopen dat er een levensbedreigende situatie ontstaat.

Diabetes type 2 is geen auto-immuunziekte maar een ziekte die zich (meestal) pas op latere leeftijd ontwikkeld als gevolg van de leefstijl. Diabetes type 2 wordt daarom in de volksmond ook nog wel ouderdomssuiker genoemd. Bij diabetes type 2 is het lichaam insulineresistent geworden. Het reageert niet meer goed op insuline waardoor de glucose onvoldoende uit het bloed kan worden opgenomen. Als reactie hierop gaat de pancreas meer insuline produceren. Na jaren raakt de pancreas uitgeput en maakt deze nauwelijks nog insuline aan. Het is dan nodig om insuline te gaan spuiten zodat de glucose uit het bloed kan worden opgenomen.

Waarom is het nodig?

Vrijwel al het voedsel wat we eten bevat koolhydraten. Zo zitten deze in groenten, fruit, noten, granen en zuivel. Nadat we gegeten hebben knipt het lichaam deze koolhydraten op in kleine stukjes: glucose. Deze glucose komt via de dunne darm in de bloedbaan zodat deze vorm van energie door het lichaam getransporteerd kan worden. De lichaamscellen zoals de spiercellen en de hersencellen moeten de glucose uit het bloed opnemen. Lichaamscellen zullen echter altijd gesloten zijn waardoor ze de glucose niet kunnen opnemen. Insuline is een hormoon wat de lichaamscellen opdracht geeft zich te openen zodat de glucose opgenomen kan worden. Nadat de cellen de glucose heeft opgenomen daalt de bloedglucose en maakt het lichaam hormonen aan die de werking van insuline weer opheffen.

Bij mensen met diabetes kunnen de cellen zich niet openen, door de afwezigheid van insuline. De bloedglucose wordt dan te hoog. Met name als er veel koolhydraten gegeten zijn en zeker als dit ook nog eens in combinatie met weinig beweging en drinken is.

Het te hoog oplopen van de bloedglucose wordt hyperglykemie (hyper) genoemd. Dit worden opgelost door insuline te spuiten en veel te drinken. Een hyper kan gevaarlijk zijn omdat dit kan leiden tot flauwvallen of een coma.

Het kan ook gebeuren dat de bloedsuiker juist te laag wordt. Bij mensen met diabetes komt dit nog weleens voor als er meer insuline gespoten wordt dan nodig is. Dit wordt hypoglykemie (hypo) genoemd. Ook dit is gevaarlijk, dit kan leiden tot het verlies van bewust zijn, epileptische aanvallen, een beroerte of een coma.

Eén van de oorzaken van een hypo is het verkeerd spuiten van insuline. De snelheid waarmee insuline wordt opgenomen is afhankelijk van de plaats waar gespoten wordt. Als insuline (te) snel opgenomen wordt dan zal het niet alleen sneller de bloedglucose omlaag brengen maar ook eerder zijn werking verliezen waardoor wederom een gevaarlijke situatie ontstaat. Het is daarom van (levens)belang dat de insuline op de juiste manier wordt gespoten. Door op de juiste manier de insuline te spuiten is de bloedglucose bovendien beter te managen en zo ook het energieniveau beter stabiel te houden gedurende de dag.

De spuittechniek

Op de eerste plaats heb je de maken met de plek op het lichaam waar je de insuline spuit. Deze wordt normaal gesproken in samenspraak met de zorgverlener bepaald. Het is belangrijk dat niet van deze plek wordt afgeweken, het type insuline en de hoeveelheid zal namelijk zijn afgesteld op de plek.

Er zijn 4 plekke waar de insuline gespoten kan worden: de buik, de billen, de dijbenen en de armen. De buik vinden de meeste het prettigst. De buik leent zich ook goed voor het spuiten van insuline omdat de insuline in onderhuids vet gespoten dient te worden.

Een gevaar wat op de loer ligt met het spuiten van insuline is lipodystrofie. Dit is een ophoping van vet op 1 plek als gevolg van het vele injecteren op 1 plek. Op een lipodystrofie plek wordt de insuline minder goed opgenomen waardoor de bloedglucose niet meer goed te managen is. Gevaar hierbij is dat insuline opgesloten blijft zitten in het vetweefsel. Bij warmte (zoals een warm bad of sauna) of beweging kan de opgehoopte insuline in één keer vrijkomen waardoor de bloedsuikerspiegel hard zal dalen en je een hypo krijgt.

Om lipodystrofie te voorkomen is het essentieel dat de injectieplek wordt afgewisseld. Als je altijd in de buik spuit, bijvoorbeeld, dan moet je de buik in 4 kwadranten opdelen en telkens in een nieuw kwadrant spuiten.

Verder is het ook belangrijk dat de injectienaald loodrecht op de huid wordt gehouden en dat deze de juiste lengte heeft. Het is de bedoeling dat de insuline in het onderhuidse vet wordt gespoten. Indien de naald te lang is dan komt de insuline in het onderliggende spierweefsel. Hierdoor is de prik niet alleen pijnlijk maar wordt de insuline ook nog eens te snel door het lichaam opgenomen. Voor veel mensen is een naaldlengte van 4, 6 of 8 mm het meest geschikt. Dit wordt in overleg met de zorgverlener bepaald.

Om zo pijnvrij mogelijk te kunnen spuiten is het ook fijn om de insuline op kamertemperatuur te hebben. Kom je van buiten laat de insuline dan eerst op temperatuur komen. Troebele insuline dient rustig gezwenkt te worden zodat de kleur gelijkmatig wit is.

Gebruik ook altijd een nieuwe injectienaald. Injectienaalden zijn voorzien van een dunne coating die ervoor zorgt dat de naald gemakkelijk en pijnloos naar binnen kan glijden. Indien een naald gebruikt is dan zit deze coating er niet meer op. Na éénmaal gebruiken wordt een naald bovendien al bot waardoor het injecteren ook pijnlijk zal worden.


Related Posts